De Vietnamoorlog (1955-1975)

 

Koude oorlog

De betrokkenheid van de Verenigde Staten bij de Vietnamoorlog komt voort uit de angst voor de verspreiding van het communisme over de wereld. Na de Tweede Wereldoorlog probeerde de Amerikanen te voorkomen dat landen communistisch werden. Dit deden zij door economische en militaire steun te geven aan West-Europese landen. Maar toen China in 1949 communistisch werd, wilde de Amerikanen ook de verdere verspreiding van het communisme in Azië voorkomen.

 

Onafhankelijkheidsstrijd Vietnam

Vietnam had net een onafhankelijkheidsoorlog tegen kolonisator Frankrijk achter de rug, waarin communistische Vietminh een grote rol speelde. In 1954 werd Vietnam door de Akkoorden van Genève officieel in een noordelijk en een zuidelijk deel verdeeld. In het noordelijke deel waren de communisten aan de macht, in het zuidelijke deel een machthebber die werd gesteund door Amerika. Bij de eerste verkiezingen, gepland in 1956, zou het land herenigd worden en dreigde het een communistisch land te worden.

 

Inmenging van de Verenigde Staten

De Verenigde Staten wilde dit voorkomen, omdat ze bang waren dat daarna steeds meer (buur)landen zich bij het communisme zouden aansluiten (domino-theorie). De angst voor het communisme, zowel in het buitenland als in de Verenigde Staten zelf (McCarthyisme) was in die tijd groot. Samen met Zuid-Vietnam verhinderde zij de verkiezingen in Vietnam.

Dit tot ongenoegen van de communisten in Noord-Vietnam (Vietminh) en Zuid-Vietnam (Vietcong). Deze begonnen gewapend verzet te leveren tegen het bewind van de autoritaire en corrupte regering van Ngo in Zuid-Vietnam. In 1963 werd Ngo verjaagd en kreeg de Vietcong steeds meer macht. De Verenigde Staten wilde dit voorkomen maar konden pas militair ingrijpen toen zij daarvoor een aanleiding hadden gevonden: het Tonkin-incident in 1964. Hierbij werd een torpedobootjager van de VS beschoten door Noord-Vietnamese torpedoboten. President Johnson gebruikte dit incident als bewijs voor de agressie van de Noord-Vietnamese regering en stuurde militaire troepen om Zuid-Vietnam te ‘beschermen’. Ondanks steeds grootscheepser militair optreden (543.400 soldaten), bombardementen (1 miljoen ton aan bommen) en chemische middelen (napalm) lukte het de VS niet om de Vietcong uit te schakelen. In 1973 werden de Parijse Akkoorden getekend, de VS gaan zich terugtrekken en er worden weer vrije verkiezingen beloofd voor een herenigd Vietnam. In 1975 moeten de laatste Amerikanen zich plotseling terugtrekken, als heel Vietnam in handen komt van het noordelijke leger. Het werd de eerste oorlog die de VS verloren.

 

Protesten

In de Verenigde Staten, maar ook internationaal, was vanaf 1970 een toenemend protest tegen de gruwelijkheden van de Vietnamoorlog. De oorlog kostte de VS bovendien totaal meer dan 100 miljard dollar, wat de economie onder druk zette. Er kwamen steeds meer vredesdemonstraties en protestliederen. In 1971 publiceerde de New York Times the Pentagon Papers, waarin stond dat de overheid de bevolking jarenlang had misleid over de oorlog.

Zelfs de soldaten en veteranen twijfelden inmiddels aan het nut van hun deelname aan de oorlog, die bedoeld was om de Zuid-Vietnamese bevolking te beschermen. De Vietnamoorlog kostte uiteindelijk de levens van 58.000 Amerikanen en honderdduizenden Vietnamezen. Teruggekeerde soldaten leidden aan oorlogstrauma’s of waren gehandicapt. Het verlies van de oorlog en de zinloosheid ervan maakte dat zij niet als helden werden ontvangen bij terugkeer. Veel veteranen hadden om deze redenen grote moeite met hun terugkeer in de maatschappij.